Joods leven in Gennep voor de deportaties

Begin 1941, toen iedereen die een of meer Joodse grootouders had zich als zodanig moest laten registreren waren er ca. 45 mensen in Gennep met drie of vier Joodse grootouders. Daardoor golden ze voor de Duitse bezetter als Joden, de andere als half- of kwart-joden.

Van deze groep behoorde ongeveer de helft tot vier families die al meerder generaties in Gennep woonden.

Kaufman

In 1810 kwam Samuel Kaufman uit Weeze naar Gennep om daar met Helena Horn te trouwen. Zijn zoon Jochem kreeg tussen 1850 en 1867 tien kinderen, van wie alleen Abraham en Carolina nageslacht in Gennep hadden. De andere stierven jong of gingen naar elders.
Abraham (1855-1925) trouwde met Johanna de Winter (1855-1940) uit Dinther. Zij kregen in de periode 1885-1901 negen kinderen, van wie ook de meeste na korte of langere tijd Gennep verlieten. Vanaf 1934 was Jacob (Jöbke) Kaufman (geb. 1890) de enige die nog in Gennep woonde Hij was de vierde generatie Kaufman op het adres Zandstraat 40. Hij was, evenals zijn grootvader en vader slager.

Andriesse

Abrahams zuster Carolina Kaufman(1860-1939) trouwde met de veehandelaar Joseph Andriesse (1856-1935) uit St. Oedenrode, bekend als Kalvere Jöbke . Zij kregen in de periode 1879 -1903 zestien kinderen. Daarvan stierven er vier kort na de geboorte. Van de andere twaalf trouwden in de periode 1912-1923 vier dochters in Amsterdam. Twee dochters gingen al vroeg naar Duitsland en bleven daar ongehuwd. Drie zonen trouwden in de periode 1910-1914 in Duitsland. Twee van hen kwamen later terug in Gennep, een verdronk in 1926 in de Maas toen hij op familie bezoek was in Gennep. De jongste zoon vertrok in 1920 naar Amerika, nadat hij betrokken was geweest bij het verspreiden van vals Duits geld.. De enige die altijd in Gennep is gebleven, is de jongste zoon Henri (Harry) Andriesse (geb. 1897). Hij was evenals zijn grootvader en vader veehandelaar. Zijn vrouw Julchen opende in 1933 op hun woonadres Markt 15 een manufacturenzaak. Vanaf het midden van de jaren 1920 kwamen er weer leden van de familie terug in Gennep, Bertha, Samuel en Julius (Sjuul), de laatste twee met hun gezinnen. Ook Sientje woonde langere periodes in Gennep.

Bock

In 1834 kwam de slager Jozef Bock, in 1806 in Uedem geboren, met zijn vrouw naar Gennep. Maar de banden met Uedem bleven bestaan. Zijn zoon Isaak (1836-1908) trouwde met Sara Bock (1844-1935) uit Uedem. Zij kregen in de periode 1870-1890 zestien kinderen. Daarvan zou na de dood van Izaak alleen Max in Gennep blijven, in het ouderlijk huis Zandstraat 6. Ook voor Max geldt dat hij het vak van zijn grootvader en vader uitoefende. In 1939 kwamen drie ongehuwde zusters van Max, Bertha Josephina en Hedwig, terug naar Gennep. Broer Leo, die in 1920 naar Duitsland was gegaan, kwam in 1933 met zijn gezin terug naar Nederland en opende een textielzaak in Oeffelt.

Van Leeuwen

De familie Van Leeuwen kwam als laatste naar Gennep. Mozes van Leeuwen (1835-1925) en zijn vrouw Clazina Menassen (1841-1942) vestigden zich vanuit Grave in 1903 in Gennep. Hun zoon Mozes overleed in 1935, zijn eerste vrouw, was al in 1914 gestorven, een jaar na de geboorte van hun enig kind, Arthur. Ook hier drie generaties veehandelaren.

In de 19e eeuw woonde ook nog gedurende meerdere generaties de familie De Vries in Gennep. Uit het huwelijk van Marcus de Vries (1831-1906) en Sara Schwartz (1830-1903) werden in de periode 1859-1876 acht kinderen geboren, van wie er geen in Gennep is blijven wonen.

In de loop van de jaren 1930 kwamen er enkele families uit Duitsland naar Gennep. Daaronder de families Kann, David en Jordan, die betrokken waren bij de oprichting van twee tricotagefabrieken, Kann en Co en Daco. Daarnaast kwamen ook de families Kölling en Spiegel. In 1939 kwam Levie Sajet met zijn gezin naar Gennep als godsdienstleraar.
Behalve de half-joodse familie Kölling verlieten al deze gezinnen in 1941 Gennep.

Overziet men de groep Joodse inwoners die Gennep aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog had, dan blijkt dat tweederde deel van hen in Duitsland was geboren of daar langere tijd had gewoond en dus Duits sprak. Maar van hen had slechts de minderheid de Duitse nationaliteit: de schoonvader van Harry Andriesse, de schoonmoeder van Ernst Kann, de zeven leden van de familie Spiegel, drie leden van de familie David, Hedwig Kölling en de drie leden van de familie Jordan.

Deportaties uit Gennep

Toen de deportaties in juli 1942 in Nederland begonnen, waren er in Gennep nog 28 personen als Joden ingeschreven. Van hen kregen er, net als 600 andere Joden in Limburg, op 24 augustus 1942 acht een oproep om zich de volgende dag in Maastricht te melden, vanwaar zij naar kamp Westerbork zouden gaan om gekeurd te worden voor ‘werkverschaffing in Duitsland’. De andere twintig konden nog in Gennep blijven vanwege het feit dat zij ouder waren dan 60 jaar of omdat het gezinshoofd een functie had binnen de Joodse gemeente. Twee van de acht opgeroepenen zouden niet vanuit Gennep vertrekken:
Hans Andriesse, zoon van Julius Andriesse, was al op 20 juli naar Amsterdam vertrokken en daar getrouwd met Mietje Kijl. Zij zijn in 1943 gedeporteerd. Beiden zijn omgekomen.
Eline Marcus was patiënt in het sanatorium Zonlichtheide. Zij werd door de directeur van het sanatorium als niet geschikt voor transport verklaard en dook daarna onder. Zij is in 1946 overleden.

Wel vertrokken op 25 augustus:
Julius Andriesse en zijn vrouw Helene Hes
Walther en Hildegard Andriesse, kinderen van Samuel Andriesse
Hedwig Bock, de jongste zuster van Max, Bertha en Josephina Bock
Werner Hertog

Zij kwam in de ochtend van 26 augustus in Westerbork aan en vertrokken vandaar met het transport van 28 augustus naar Auschwitz. Op zaterdagmiddag 29 augustus stopte de trein 70 kilometer voor Auschwitz in Kosel. Daar werden Julius Andriesse, Walther Andriesse en Werner Hertog met 155 andere mannen uit de trein gehaald en naar het kamp Sakrau gebracht, waar ze werden verkocht als werkslaven. Julius en Walther stierven in het voorjaar van 1943 in een van de werkkampen. Werner Hertog kwam in Blechhammer terecht. Vandaar werd hij via Gross Rosen in januari 1945 naar Buchenwald geëvacueerd. Daar stierf hij 29 maart 1945. De drie vrouwen Helene Andriesse-Hes, Hildegard Andriesse en Hedwig Bock werden bij aankomst in Auschwitz-Birkenau op zondag 30 augustus vergast.

Op 29 maart 1943 werd een verordening gepubliceerd dat alle Joden buiten de provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht zich uiterlijk 10 april in het kamp Vught moesten melden om daar verder te verblijven.
Het ging daarbij in Gennep om 18 personen:
Henri Andriesse met vrouw Julchen Jakobsohn, dochter Selly en de vader van Julchen, Abraham Jakobsohn
Samuel Andriesse met zijn vrouw Johanna Jesse
Max Bock met zijn vrouw Rachel Oppenheimer
Jacob Kaufman met zijn vrouw Henriette Leefsma en dochter Johanna (Nanny)
De gezusters Bertha en Josephina Bock
Arthur van Leeuwen met zijn vrouw Ellen Hoffmann en dochter Anneke, met Simon en Jet van Leeuwen, broer en zuster van Arthurs vader.

Twee personen hoefden niet mee

Bertha Andriesse, voor wie nog een onderzoek liep of zij half-joods was. Dit heeft er in november 1943 toe geleid dat zij als half-jodin werd erkend en niet is gedeporteerd.
Hedwig Kölling-Hirschberg, omdat haar man niet Joods was. Zij en haar man zijn in september 1943 alsnog gearresteerd. Ze kwamen via de gevangenis in Scheveningen in de politiegevangenis in Dortmund terecht. Josef Kolling werd naar Dachau gebracht, waar hij overleefde, zijn Joodse vrouw Hedwig ging in april 1944, vlak voor haar 62ste verjaardag, naar Auschwitz, waar zij 17 juli 1944 is overleden.

Vier leden van de familie Van Leeuwen zijn op 9 april 1943 niet naar Vught gegaan. Arthur en Ellen gaven hun dochter Anneke in handen van een organisatie die Joodse kinderen van een onderduikadres voorzag. Zij overleefde in Friesland. Haar ouders gingen naar een zus van Ellen in Berlijn. Arthur kreeg daar met een vals paspoort werk, dat grotendeels in Oost-Europa plaats vond. Vandaar keerde hij in 1945 in Gennep terug. Ellen werd verraden en werd op 19 juni 1943 naar Theresienstadt gedeporteerd en vandaar in oktober 1944 naar Auschwitz. Daar werd ze naar een werkkamp gestuurd. Zij is overleden tijdens de evacuatietocht naar Bergen Belsen. Simon dook onder in de Gennepse Hei, ging mee toen Gennep werd geëvacueerd en overleefde.

Degenen die op 9 april 1943 naar Vught gingen zouden vandaar in drie fases via Westerbork naar Sobibor worden gedeporteerd en daar onmiddellijk na aankomst worden vermoord.
Op 8 mei 1943 moesten de ouderen Vught verlaten. Dit betrof de vader van Julchen Andriesse, Abraham Jakobsohn, Max en Rachel Bock, de zusters Bertha en Josephina Bock en Jet van Leeuwen. Zij stierven op 14 mei 1943 in Sobibor.
Op 7 juni verlieten Selly Andriesse en Nanny Kaufman met hun moeders Julchen en Henriette in het kader van het kindertransport Vught. Op 8 juni zaten zij in de trein naar Sobibor waar ze op 11 juni 1943 stierven.
De mannen Jacob Kaufman, Henri Andriesse en het echtpaar Samuel Andriesse en Johanna Jesse gingen op 2 juli 1943 naar Westerbork. Hun trein kwam op 16 juli in Sobibor aan.

Van de vier autochtone Gennepse families waren in mei 1945 alleen Arthur, Anneke en Simon van Leeuwen en Bertha Andriesse over.
Van de families die in 1941 Gennep verlieten hebben de meeste leden wel overleefd. Alleen de familie Jordan, die lange tijd in Westerbork en daarna Theresienstadt verbleef, is eind 1944 omgekomen. De familie Sajet is bij de razzia’s van november 1942 uit Valkenburg gedeporteerd en omgekomen. De familie David heeft na de oorlog weer enige tijd in Gennep gewoond.

Harrie-Jan Metselaars,
9 april 2018

LITERATUUR

Over de Jodenvervolging in Gennep wordt verteld in Wiel van Dinter, ‘De Joden van Gennep’, (1991), blz. 73-81.
In september 2018 verschijnt ‘En toen waren ze weg’ van Harrie-Jan Metselaars, waarin de jodenvervolging in Gennep uitvoerig wordt beschreven.
Herman van Rens, ‘Vervolgd in Limburg’ (2013) behandelt de joden- en zigeunervervolging in Limburg en laat zien hoe het Gennepse verhaal daarin past.
Het in 2017 in Goch uitgegeven ‘Wider das Vergessen’ door Ruth Warrener schrijft zeer gedetailleerd over het lot van een aantal oorspronkelijk Gochse families, waarin veel gegevens over het gezin Van Leeuwen-Hoffmann (blz. 197-234) en de familie Kann (blz. 247-258).
Fred Spiegel beschrijft in ‘Once the acasias bloomed, memories of a childhood lost, memories of a childhood lost’ (2004) zijn jaren in Gennep, (blz. 31-41).

Foto’s

Bekende bronnen: Fam. den Boer, Miriam van Leeuwen, Mies Mooren, Wiel van Dinter, Tonny Wilbers, Henk Jaspers, Dorry Smeets, Riek Achterberg, Mariet van Arensbergen, Rijksdienst Cultureel Erfgoed, Jan Wessels (ansichtkaarten)