Johanna (Nanny) Kaufman

Selly Andriesse

Geboren op 1 juli 1932 in Gennep als dochter van Harry Andriesse en Julchen Jakobsohn. Ze moest met haar ouders op 9 april 1943 naar kamp Vught. Met het kindertransport ging ze op 7 juni naar Westerbork en vandaar de volgende dag naar Sobibor, waar ze onmiddellijk bij aankomst op 11 juni 1943 werd vergast, bijna 11 jaar oud.

Markt 14, Gennep

In de oorlogstijd is hier nummer 15 geweest. Na de oorlog is de nummering blijkbaar veranderd.

Verslag van een pelgrimage naar Sobibor

Deel 1 van de serie Getuigenissen door Toon van Kalmthout.

Tijdens Wereldoorlog II reisde ik iedere dag van mijn woonplaats Gennep naar Nijmegen, waar ik naar school ging. Vaak maakten we die reis met een stoomtrammetje. Het was gewoonte dat een bepaalde coupé van het trammetje gereserveerd was voor de schoolgaande jeugd, het zo genaamde hokje. Het hokje bood plaats aan zes personen, maar vaak zaten we er met een veel groter aantal. Gedurende een bepaalde tijd in 1942/43 was ook een klein meisje, genaamd Selly, een mede-passagiere van het hokje. Zij was 10 jaar, de lagere school te Gennep was voor haar verboden terrein, omdat ze jodin was. Ze moest naar Nijmegen, naar de zgn. Judenschule. Ze was mooi, had een lief gezichtje; ik herinner me ook nog haar pijpenkrulletjes, daar trok ik wel eens aan, om haar een beetje te plagen. Toch kan ik me haar niet meer scherp voor de geest halen: het is net of ik door een bewasemde ruit of naar een onscherpe foto kijk. Ze zei niet veel en misschien interpreteer ik achteraf door te zeggen de indruk te hebben, dat ze bij ons, “grotere” jongens van 14 jaar, bescherming zocht.
Op een dag was ze er niet meer. Het klinkt hard om te zeggen, maar in die tijd besteedden we daar als kinderen niet veel aandacht aan. Pas vele, misschien wel 40 jaren later, kreeg ik een boek in handen waarin de bevrijding van Gennep werd beschreven. In een apart hoofdstuk werd ook ingegaan op de positie van de joden die voor en tijdens de oorlog in Gennep hadden geleefd. Ik meen daarin ook te hebben gelezen, dat Selly door de Duitsers was omgebracht, maar nadere bijzonderheden ontbraken.

Toen mijn vrouw en ik het Herinneringscentrum Westerbork eens bezochten, wees mijn vrouw op een mededeling, dat je inlichtingen kon krijgen over joodse familieleden of vrienden. Dat hebben we toen gedaan en we werden uitgenodigd naar de bibliotheek te komen, een lange rij boeken bevatte de personalia van die talloze omgebrachte joden. En binnen een minuut konden we de gegevens zien van Selly: geboren te Gennep op 1 juli 1932; daarachter: Sobibor 11 juni 1943. Een bladzijde verder zagen we ook de gegevens van haar moeder: zij stierf op dezelfde datum als haar dochter. Misschien zijn ze in elkaars armen gestorven.

Toen ik terugliep naar de auto om naar huis te gaan, ging het als een bliksemschicht door me heen: ons dochtertje Jetje en Selly werden – op een dag na – even oud. Was er al een bepaalde band uit het verleden, die werd nu door die ontdekking vele malen sterker. Ik weet niet hoe ik dit moet duiden, maar evenals Jetje was ook Selly nu vaak in mijn gedachten.

Enige jaren geleden heb ik ook het Nationaal Monument Kamp Vught bezocht. In een krantenartikel las ik dat in dit concentratiekamp van januari 1943 tot september 1944, circa 31.000 gevangenen voor kortere of langere tijd ondergebracht waren. Onder hen bevonden zich ongeveer 12.000 joden. Vanuit Vught werden zij naar de vernietigingskampen doorgezonden. Op 5 juni 1943 kwam de kampleiding met het uitzonderlijk wrede bevel – aldus dat krantenartikel – dat alle nog aanwezige joodse kinderen op transport moesten. Op 6 en 7 juni zijn ongeveer 1300 kinderen via Westerbork weggevoerd naar de vernietigingskampen. Het jongste kind, Machiel Prins, was op het moment van het transport pas zes dagen oud. Kort na deze transporten zijn 1269 van de weggevoerde kinderen omgebracht. Dat ook Selly tot die kinderen behoorde, is te zien op het gedenkteken. Op een van de bronzen platen waarop de namen van al die 1269 kinderen zijn vermeld, staat ook háár naam en leeftijd te lezen: Selly Andriesse, 10 jaar.

In het Hollands dagboek van de NRC van 9/10 november 2002 las ik het verslag van de hand van een Amsterdamse student over een reis die hij had gemaakt naar Auschwitz met het Auschwitz Comité, dat jaarlijks een reis organiseert naar de kampen Auschwitz, Sobibor en Madjanek. Door dat verslag kwam bij mij de gedachte op ook zo´n reis te maken. Ik ging me oriënteren en het besluit, om naar Sobibor te gaan, nam in de loop van de maanden steeds vastere vorm aan.
Aanvankelijk had ik het plan de reis van het Auschwitz Comité mee te maken, maar dat zou wel betekenen dat ik dan naar Warschau zou vliegen om vervolgens per bus de verschillende kampen – of wat daarvan over is – te bezoeken. Omdat ik niet graag vlieg en de reis in de zeer koude winter zou plaats hebben, lokte zo’n reis me niet zo erg aan. Met eigen auto naar Polen gaan werd nauwelijks overwogen. Een ander alternatief: zelf de treinreis organiseren had ook wel bezwaren, maar was uiteindelijk toch de beste oplossing.
Ik kwam erachter dat het mogelijk was met de trein te reizen tot Chelm, een stadje in het uiterste zuidoosten van Polen, vlak tegen de Russische grens aan. De afstand Chelm – Sobibor is ongeveer 40 km. Hoe de laatste 40 km overbrugd moest worden is eigenlijk tot het laatst een open vraag gebleven.

Toen het plan in grote lijnen vast lag verklaarde een lieve vriendin, Annemarie, zich spontaan bereid mij te vergezellen. We besloten de reis in juni als een soort pelgrimstocht te maken en hebben gezamenlijk de route besproken. De treinreis Leiden – Chelm zou 23 uur duren. Voor het bezoeken van ons reisdoel trokken we een volle dag uit, daarna zouden we een dag rust nemen om weer wat op verhaal te komen alvorens de terugreis te aanvaarden.
Selly vond de dood op 11 juni 1943. Zo goed als 60 jaren later, op 14 juni 2003, zouden we bij haar zijn.

In de ongeveer zes maanden die vooraf gingen aan de reis heb ik van goede vrienden en familieleden veel steun gekregen, wat me erg goed deed. Tussen de regels door heb ik ook wel vaak een zekere bezorgdheid horen doorklinken. En ook zelf heb ik mij meerdere keren afgevraagd of ik er wel goed aan deed deze reis te maken: moest ik er vanwege mijn leeftijd, vanwege het emotionele karakter en vanwege mijn toch niet geweldige constitutie niet van afzien? Maar ik heb op de een of andere manier aangevoeld, dat ik deze reis moest maken. Uit dit verslag zal duidelijk zijn, dat ik erg gelukkig ben, doorgezet te hebben.

Vóór onze reis trachtte ik me weliswaar een beeld te vormen van wat al die ongelukkige mensen hebben moeten doorstaan, maar veel verder dan proberen kwam ik niet. Van die verschrikkingen heb ik gelukkig ook niets meegemaakt. Een paar granaten door het huis en een evacuatie naar een ander deel van Nederland waren voor mij eigenlijk de enige voelbare bewijzen van de oorlog. Ik heb me dan ook gerealiseerd, dat het eigenlijk ondoenlijk is je een voorstelling te maken van al dat vreselijke dat met die mensen gebeurde, zelfs als je op de plattegrond van het kamp, waarvan nauwelijks iets over is, begrippen tegenkomt als ‘massagraven’, ‘asresten’, ‘plaats van de gaskamers’. Of dat je leest over barakken waar de haren van de vrouwen werden afgesneden, waar de kleding en de bagage werden gesorteerd, waar geld en waardevolle zaken werden verzameld, waar de mensen werden ontkleed. Het moet zo mensonterend, zo verschrikkelijk zijn geweest, dat je je zelfs niet in de verste verte kunt voorstellen hoe vreselijk dat was. Dat je alleen maar kunt constateren, dat er geen woorden voor zijn.

Uit een Duits verslag lees ik dat enkele Nederlandse joden per personentrein naar het vernietigingskamp moeten zijn vervoerd. Selly ook?
Tijdens onze treinreis heb ik enige keren geprobeerd me voor te stellen hoe hun treinreis moet zijn geweest. Zouden ze over dezelfde rails zijn vervoerd als wij? In ieder geval hadden wij niet diezelfde verpletterende angsten als zij. Een vergelijking is ten enenmale onmogelijk. Hun reis kan niet zo lang hebben geduurd: tussen het vertrek uit Vught en de sterfdatum van Selly liggen maar enkele dagen. Hadden ze honger, dorst? Moesten ze veel huilen? Werden ze vernederd in de trein, geslagen misschien? Waren ze ervan overtuigd dat ze moesten sterven? Hoopten ze in een soort arbeidskamp aan te zullen komen? Wat zullen moeders die met hun kinderen in die trein zaten, zich machteloos hebben gevoeld. Wat hebben kinderen gedacht die misschien nog niet begrepen waarom het ging, wat er allemaal om hen heen gebeurde? Hoe was Selly gedurende die verschrikkelijke reis?

Op zatermiddag 14 juni 2003 kwamen we dankzij de goede zorgen van onze taxichauffeur in Sobibor aan. Het eerste wat onmiddellijk opviel, was een volkomen verweerd bord waarop de naam van wat vroeger het stationnetje moet zijn geweest. Een vervallen gebouw bleek het station, al mocht het deze naam nauwelijks dragen. Alles wat overgebleven was, was een soort verroest perron waar om heen wat onkruid en gras te zien was. Wat ook opviel was dat de treinrails bij dat bord Sobibor ophielden. Hier zal Selly, zoals vele anderen, uit de trein gestapt zijn. Hoe? In welke conditie? Werden ze geslagen, opgejaagd naar het vlakbij liggende vernietigingskamp? Hoe moet je je dat voorstellen?
Net zo goed als er geen woorden voor zijn, ontbreken – zo verging het mij – ook alle gevoelens. Maandenlang had ik toegeleefd naar dit moment van mijn ontmoeting – ja, ontmoeting – met dat kleine lieve meisje uit de tram van Gennep naar Nijmegen. En nu het zover was, was ik leeg, angstig leeg, van binnen.

Ik ben tweemaal om de asheuvel gelopen; heb hem aangeraakt en even iets gebeden.
In Chelm had ik een klein boeketje kunstbloemen gekocht; kunstbloemen omdat die langer heel blijven. In Hazerswoude had ik bij de bloemist drie linten gekocht: één met de tekst: Rust zacht lieve Selly, één met de data: 11 juni 1943 – 11 juni 2003 en één met onze namen: Annemarie, Toon. Vóór de asheuvel was een kleine bloemenbak geplaatst, waarin behalve wat gras niets groeide. Het boeketje met de linten heb ik stevig in het zand van de bloemenbak gestoken.

Annemarie en ik waren het er beiden over eens, dat één gevoel overheerste: vredigheid, sereniteit, zuiverheid. Om de asheuvel stonden bomen, rustig, alsof ze de as van al die mensen moesten bewaken. Later heb ik me gerealiseerd, dat er ook zoiets was als een gevoel. Alle gemene dingen, zelfs die je niet eens kunt verzinnen zijn met deze mensen uitgehaald, maar nu zijn ze immuun; ze kunnen niet meer geslagen, gewond, verkracht worden.
Met mijn – ik mag dat zeggen vind ik – Selly kunnen ze niets meer doen, ze is in vrede. En met die gedachte zijn we weggegaan.

Vlak bij die enorm grote grafheuvel is in latere jaren een museum opgericht. We hebben dat ook bezocht. Alle bijschriften waren in de Poolse taal aangebracht, zodat het moeilijk was, ze te begrijpen. Later, toen we bijna het museum verlieten, gaf een aardige suppoost ons een boekje waarin een Engelse vertaling van de teksten. Maar toen had ik de moed niet, nog eens terug te lopen. Ik was overigens in een zodanige gemoedsstemming, dat ik eigenlijk heel weinig meer kon bevatten van waarover de bijschriften bij de diverse foto’s gingen.

Het museumboekje bevatte ook een plattegrond van wat ooit het kamp was, maar van de weinige nog overgebleven objecten hebben wij alleen de grafheuvel gezien. Zo was het goed.
Ik was ontzettend blij deze pelgrimstocht te hebben gemaakt. Ik zal die tocht niet spoedig vergeten; ik denk dat ik hem nooit zal vergeten.
Toen we later het terrein verlieten en ik me nog eens omdraaide, zag ik de rode/oranje bloemetjes net hun kopjes boven de rand van de bloemenbak uitsteken: dat beeld zal ik nog lang op mijn netvlies zien; misschien raak ik het wel nooit kwijt.

Net zoals wij bidden en verlangen dat er vrede zal zijn over ons Jetje en ons hele gezin, zeggen wij nu: Rust zacht, lieve Selly.

Ook uit naam van Annemarie,

Toon van Kalmthout
Hazerswoude, september 2003

Het verhaal van Tom van Kalmthoudt is ontleend aan de website van de Stichting Sobibor. http://www.sobibor.org

Foto’s